Bij de rechtbank Den Haag het proces begonnen tegen de zeer omstreden langstudeerboete. Studenten betogen dat bepaalde groepen zoals studenten die in deeltijd studeren of bestuurswerk verrichten de dupe worden van deze maatregel. Maken zij enige kans? In deze juridische analyse zoek ik het uit.
De ‘langstudeerboete’ (formeel: Wet verhoging collegegeld langstudeerders) houdt in dat studenten die meer dan een jaar vertraging hebben in de bachelor of masterfase een hoger collegegeld moeten betalen. Ondanks grootschalige demonstraties door studenten is de regering bij haar voornemen gebleven en is de wet aangenomen. Vanaf 1 september 2013 zijn studenten die langer studeren dan nominaal plus een jaar uitloop een collegegeld verschuldigd tegen een verhoogd tarief van 4.713 euro.
De staatssecretaris van Onderwijs Cultuur en Wetenschap, Halbe Zijlstra, beargumenteert in de Memorie van Toelichting dat de kosten van het langer studeren te hoog worden geacht in verhouding tot het totale budget dat beschikbaar is voor het hoger onderwijs. Er is zelfs bewust voor gekozen geen overgangsrecht te gebruiken. Zijlstra geeft aan dat de regering heeft meegewogen dat studenten de verhoging van het collegegeld niet hebben kunnen voorzien. Volgens hem is het niet mogelijk te investeren in het hoger onderwijs zonder eerst te bezuinigen en stelt dat de regeling redelijk en proportioneel is, omdat er rekening wordt gehouden met bepaalde situaties van overmacht. Verder verklaart hij dat de regering zorg zal dragen wat betreft voorlichting en geeft hij aan dat studenten de mogelijkheid hebben het verhoogde collegegeld te lenen via een collegekrediet.
Wat ik hier zal behandelen is in hoeverre er juridische obstakels zijn die de uitvoering van de wet in de weg staan. Hoe groot is de kans dat studenten een juridische procedure in het gelijk worden gesteld?
Ter beantwoording van deze vraag dient allereerst gekeken te worden naar het legendarische Harmonisatiewet-arrest (HR 14-04-1989, NJ 1989, 469), dat van grote invloed is geweest op de Nederlandse rechtsorde. De Harmonisatiewet lijkt in een aantal op zichten erg op de Wet verhoging collegegeld langstudeerders. Ook in de Harmonisatiewet kregen studenten te maken met een hoger collegegeld wanneer zij langer studeerden dan zes jaar. Benadeelde studenten spanden een procedure aan wegens schending van het rechtszekerheidsbeginsel. De Hoge Raad stelde zich op het standpunt in dat een wet in formele zin niet getoetst mag worden aan fundamentele rechtsbeginselen (hoewel wel de opmerking gemaakt werd dat de Hoge Raad wet in strijd achtte met de gerechtvaardigde verwachtingen van de betrokken studenten).
Dit houdt in de praktijk in dat studenten al snel met lege handen zullen staan, omdat de rechter niet mág toetsen aan het rechtszekerheidsbeginsel. Maar er is een uitweg. Wanneer de strikte toepassing van de wet onder gegeven omstandigheden zozeer indruist tegen de fundamentele rechtsbeginselen oordeelde de Hoge Raad, dan betekent dat dat zij achterwege moet blijven. Dit wordt ook wel ‘contra legem’ werking genoemd. In de terminologie van de Hoge Raad moet sprake moet zijn van ‘niet verdisconteerde omstandigheden’ waardoor een wet in strijd komt met een fundamenteel rechtsbeginsel. Dit is het geval als de regering geen rekening heeft gehouden met bepaalde (nadelige) omstandigheden en dus geen belangenafweging heeft gemaakt. Bij de langstudeerboete heeft de regering juist wel een belangenafweging gemaakt, maar het bezuinigingsbelang zwaarder laten wegen dan het opgewekte vertrouwen bij de studenten. In de toelichting wordt zelfs gezegd dat geen enkele student als gevolg van het wetsvoorstel de komende jaren hoeft uit te vallen (of dat ook daadwerkelijk zo is, is een andere vraag).
Omdat Zijlstra dus wel een belangenafweging heeft gemaakt en het bezuinigingsbelang zwaarder laat wegen dan de belangen van studenten, zal de rechter zich terughoudend opstellen. Alleen in heel uitzonderlijke omstandigheden en in specifieke gevallen kan worden afgezien van toepassing van de wet. Het lijkt erop dat dit studenten in het algemeen dus niet zal helpen.
Iets anders dat van belang is bij de vraag of de wet rechtmatig is, is het karakter van de wet. De regeling wordt in de media veelal aangemerkt als ‘boete’. Om te kunnen spreken van een boete moet het doel van de regeling zijn gelegen in ‘een punitief karakter’. Een belangrijk beginsel in het Strafrecht is het uitdrukkelijke verbod een feit strafbaar te stellen zonder daaraan voorafgaande wettelijke strafbepaling (zoals neergelegd in bijvoorbeeld art. 1 Sv, art. 16 Gw en art. 7 EVRM). Als het dus echt om een boete gaat is kán deze niet met terugwerkende kracht ingevoerd worden (zoals nu wel het geval is). In de Memorie van Toelichting schrijft Zijlstra dat de regeling primair is ingegeven uit bezuiningsdoeleinden en daarnaast een verbetering van studierendementen beoogd wordt. Of het hier dan ook daadwerkelijk om bestraffing gaat is dus maar zeer de vraag.
Kijkend naar het Harmonisatiewet-arrest is het voor de studenten geen uitgemaakte zaak. Echter, er zijn zeker wel juridische argumenten tegen de wet te bedenken. Ik zie de uitspraak van de rechter dus met grote belangstelling tegemoet….
EDIT: inmiddels (11-7) heeft de rechter uitspraak gedaan. Hij achtte de langstudeerboete niet onrechtmatig. Het recht op het onderwijs is volgens de rechter niet aangetast. Het ziet er dus naar uit de de gewraakte maatregel van kracht blijft. Wel wordt een uitzondering gemaakt voor deeltijdstudenten, omdat het hen niet aangerekend kan worden dat zij langer over hun studie doen.